Algemene grondslagen
De P&C producten zijn opgesteld met inachtneming van de voorschriften van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) en de financiële verordening zoals door Provinciale Staten is vastgesteld.
Basis voor de ramingen in de Najaarsnota 2021
De Najaarsnota 2021 bevat de wijzigingen ten opzichte van de Voorjaarsnota 2021. Dit zijn alle mutaties die starten in 2021 met een eventueel meerjarig effect.
Algemene dekkingsmiddelen
Algemene dekkingsmiddelen zijn inkomsten voor de provincie waarvoor geen bestedingsdoel is bepaald en zijn daarmee vrij besteedbaar (in tegenstelling tot de specifieke dekkingsmiddelen). De algemene dekkingsmiddelen bestaan uit:
Lokale heffingen
Lokale heffingen bestaan vrijwel volledig uit inkomsten voor de opcenten Motorrijtuigenbelasting.
Provinciefonds
De raming van de inkomsten uit het provinciefonds is gebaseerd op de September circulaire 2021. Het provinciefonds is via het zogeheten accres gekoppeld aan de ontwikkeling van de rijksuitgaven.
Dividenduitkering
De provincie ontvangt dividend vanuit sommige deelnemingen waarin zij een aandeel heeft. De hoogte van de dividenduitkering wordt gebaseerd op berichtgeving vanuit de deelnemingen.
Algemene uitkering en decentralisatie-uitkeringen van het provinciefonds
De raming van de algemene uitkering is gebaseerd op de September circulaire 2021 zoals verwerkt in de Begroting 2021.
De algemene uitkering voor 2021 is toegenomen met € 3,2 mln. Dit is het gevolg van een onderuitputting van het BTW compensatiefonds. Dit betreft een incidentele opwaartse bijstelling.
Voor de jaren 2022 en verder is er sprake van een structurele opwaartse bijstelling omdat het accres vanaf 2022 niet langer bevroren is. De stijging van het accres komt voort uit zowel een hogere loon- en prijsontwikkeling als een hogere volume ontwikkeling van de rijksuitgaven.
In 2022 neemt het kabinet waarschijnlijk een beslissing over een nieuwe verdeel systematiek, in te gaan per 2023, waarbij onder andere de huidige maatstaven aangepast zullen worden. Daardoor zal de onzekerheid over de hoogte van de algemene uitkering voor de jaren 2023 en verder groter zijn dan in 2022.
Naast de algemene uitkering bestaat het provinciefonds uit zogenaamde decentralisatie-uitkeringen. Deze zijn bedoeld voor een specifiek doel en volgen niet de normale verdeelsystematiek van het provinciefonds. Er zijn geen mutaties voor deze decentralisatie uitkeringen voor Zuid-Holland.
De ontwikkelingen van de algemene uitkering worden altijd voor T+5 jaren gegeven. Dit wordt ook zo verwerkt in de begroting. Deze T+5 jaren is ook de grens die wordt gehanteerd voor het vullen van de stelpost indexatie omdat er anders sprake zou zijn van een disbalans tussen de ontwikkeling van de baten en lasten. Dit geldt ook voor de ontwikkeling van de Motorrijtuigenbelasting.
Indexatie
Op dit moment wordt het indexatiebeleid herzien voor zowel exploitatie en investeringen. De presentatie zoals gehouden in GS vormt daarbij het uitgangspunt. Het concept beleidsvoorstel zal nog worden besproken met Provinciale Staten. Het onderwerp indexatiebeleid kan als onderdeel gezien worden van de lid GS brief financiële verordening ter bespreking in Commissie voor Onderzoek van de Rekening die op 15 september 2021 is besproken in de COR.
Om een realistische stelpost te vormen worden de volgende uitgangspunten voor het concept beleid gehanteerd:
Basis uitgangspunt indexatie
- Indexatie van de baten en lasten lopen gelijk op, dekking van de stelpost komt uit het begrotingssaldo. We vullen een stelpost voor indexatie voor T+5. Elk jaar schuift de T+5 op en komt er op de stelpost dekking voor de volgende periode op de stelpost. Het lopende begrotingsjaar wordt structureel toegekend aan het betreffende onderwerp. Dat is in wezen normatief, afwijkingen zijn voor rekening en risico beleidsambitie.
Bij afwijking van uitgangspunt
- Indien er wordt besloten om af te wijken van het uitgangspunt, door (tijdelijk) niet te indexeren of een lager % te hanteren ontstaat op dat moment een taakstelling op de indexatielasten.
- De taakstelling is in de basis voor de betreffende ambitie tenzij anders besloten
Contracten langer dan T+5 jaar
- Contracten van langer dan T+5 jaar kunnen we aangaan.
- Indexatie voor het lopende begrotingsjaar T wordt vanuit de stelpost structureel naar de beleidsambitie geboekt
- Indexatie voor periode +5 blijft op de stelpost staan.
- Indexatie na T+5 wordt in de toekomst gedekt door indexatie op de baten. Zodat baten en lasten met betrekking tot indexatie in principe gelijk oplopen.
- Als GS/PS bijvoorbeeld besluit na 5 jaar geen indexatie meer toe te passen in de begroting zijn de resterende 5 indexatie jaren een taakstelling voor de ambitie geworden, tenzij ander besloten door GS/PS.
Exploitatie
Om te bepalen welk bedrag nodig is op de stelpost wordt niet meer alleen uitgegaan van de CPI index. De volgende indeling is nu gehanteerd;
- Voor Beheer & Onderhoud over alle beleidsvelden wordt de Grond-, weg- en waterbouw (GWW) index gehanteerd
- Voor OV concessies is sprake van een vastgestelde index LBI index ( Landelijke Bijdrage-Index)
- Voor de loonontwikkeling wordt de Prijs overheidsconsumptie: beloning werknemers gehanteerd
- De kapitaallasten en (inzet van) bestemmingsreserves worden niet geïndexeerd
- De resterende lasten worden geïndexeerd met de Nationale consumentenprijsindex (cpi)
Investeringen
- Voor investeringskredieten wordt uitgegaan van indexatie van het krediet, dit heeft als gevolg dat de kapitaallasten stijgen of dalen afhankelijk van wat de index doet.
- Ook hier wordt de Grond-, weg- en waterbouw (GWW) toegepast, voor ICT moet nog onderzocht worden wat een geschikte index is
- In afwachting van de verdere uitwerking van het indexatiebeleid en het gesprek met Provinciale Staten zijn alleen de investeringskredieten tot en met 2025 geïndexeerd.
Welke indexen waarvoor en welke bron | Bron | 2021 | 2022 | 2023 | 2024 | 2025 | 2026 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Exploitatie | ||||||||
Openbaar vervoer | Landelijke Bijdrage-Index (LBI)* | DOVA | 2,3% | 2,3% | 2,3% | 2,3% | 2,3% | 2,3% |
Beheer & Onderhoud | Grond-, weg- en waterbouw (GWW)** | CBS | 3,8% | 3,8% | 3,8% | 3,8% | 3,8% | 3,8% |
Loonontwikkeling | Prijs overheidsconsumptie: beloning werknemers | CPB maart 2021 | 1,9% | 1,4% | 1,9% | 2,1% | 2,3% | 2,3% |
Resterende budgetten | Nationale consumentenprijsindex (cpi) | CPB maart 2021 | 1,9% | 1,5% | 1,7% | 1,7% | 1,7% | 1,7% |
Investeringen | ||||||||
Alle*** | Grond-, weg- en waterbouw (GWW) | CBS* | 3,8% | 3,8% | 3,8% | 3,8% | 3,8% | 3,8% |
* LBI zijn 7 indexen afhankelijk van voertuig en brandstof type, Bussen Diesel passen het beste bij de onze concessies |
Kapitaallasten
De kapitaallasten bestaan uit rente en afschrijvingslasten.
Rente
De rente bestaat uit rente van reeds afgesloten leningen (rente is zeker) en nog niet afgesloten leningen (rente is onzeker). Naast de reeds afgesloten en gestorte leningen heeft Zuid-Holland in 2020 voor € 300 mln aan toekomstige leningen afgesloten die worden gestort in de jaren 2021, 2022 en 2023. Ook de rentelasten van deze leningen staan meerjarig vast.
Op basis van de begrote uitgaven en inkomsten uit de kadernota kan worden bepaald hoeveel geld er de komende jaren extra geleend moet worden bovenop de bestaande leningenportefeuille.
Op basis van deze cijfers en een inschatting van de dan geldende rentetarieven wordt een berekening gemaakt van de toekomstige, nieuwe rentekosten.
De onzekerheid van deze rentepost is groot vanwege 2 aspecten: Ervaring uit de afgelopen jaren leert dat de kans groot is dat de budgetten en investeringen in de meerjarenbegroting te positief worden geraamd en dat de benodigde leningen in die jaren in werkelijkheid ook lager zullen uitvallen.
Daarnaast is het zeer lastig om een juiste inschatting te geven van de toekomstige rentetarieven. In de kadernota is gerekend met een rentestand van 0,6% in 2021 wat jaarlijks langzaam oploopt met 0,2%. Een en ander is gebaseerd op de huidige rentestanden en de verwachtingen van diverse Nederlandse banken.
De omvang van het bedrag aan rentekosten dat aan vaste activa wordt toegerekend, wordt bepaald door middel van een zogenoemde omslagrente. De grondslag van toerekening is de boekwaarde van de vaste activa op 1 januari van het boekjaar en de te verwachten rentekosten. Dit leidt tot een omslagrentepercentage van 1,16% in 2021.
Afschrijvingslasten
Het jaar nadat de activatie heeft plaats gevonden wordt begonnen met de afschrijving.
Motorrijtuigenbelasting
De opbrengsten van de opcenten wordt bepaald door het tarief maal de grondslag (de hoofdsom van de MRB). De hoofdsom van de MRB wordt beïnvloed door autonome ontwikkelingen zoals bevolkingsgroei en mate van autobezit, maar ook door wettelijke maatregelen zoals vrijstellingen.
Opcententarief
Het opcententarief wordt door Provinciale Staten vastgesteld. Het tarief mag het wettelijk maximum, dat het ministerie van Financiën vaststelt, niet overschrijden. Dit maximum is voor het jaar 2021 vastgesteld op 116,8. In het Coalitieakkoord 2020 - 2023 is opgenomen dat een tarief van 90,4 opcenten gehanteerd wordt.
Hoofdsom van de MRB (Ontwikkeling wagenpark)
De afgelopen jaren is het geregistreerde autobezit in Zuid-Holland gestegen, maar diverse ontwikkelingen kunnen deze trend beïnvloeden. Het gaat hierbij om de ontwikkeling van leasecontracten, de vrijstellingen op basis van het klimaatakkoord en de eventuele gevolgen van de coronacrisis. Voor de berekening 2021 wordt de opgave van de belastingdienst gehanteerd waarin de verwachte grondslag is opgenomen.
De begrote opbrengsten van de opcenten op de motorrijtuigenbelasting (MRB) stijgen ten opzichte van de meerjarenbegroting 2021. Deze verandering wordt veroorzaakt door wijzigingen in de samenstelling van het wagenpark in Zuid-Holland in het jaar 2020. Het gaat hierbij om een stijging van het aantal (brandstof) auto’s en veranderingen in gewichtsklasse. Een stijging (of daling) van het wagenpark heeft een structureel effect op de opbrengsten (MRB).
Voor het jaar 2021 wordt de aanname gedaan dat de totale omvang van het wagenpark in Zuid-Holland gelijk blijft op het niveau van eind 2020 (1,6 miljoen personenauto’s en 0,1 miljoen motoren). De verwachting is wel dat de samenstelling van het wagenpark in Zuid-Holland zal veranderen en dat na 2021 het aandeel elektrische auto’s zal gaan stijgen. Vanwege de vrijstelling op de motorrijtuigenbelasting voor elektrische auto’s daalt de verwachte opbrengst van de opcenten van € 347,8 mln in 2021 tot € 342 mln in 2024. Met deze verwachte opbrengst wordt min of meer hetzelfde patroon gevolgd als in de jaren 2009 – 2013. In deze periode was er ook sprake van een vrijstellingsregime voor schone auto’s, wat een daling van de opbrengsten MRB tot gevolg had.
In de jaren na 2024 zijn de begrote opbrengsten van de opcenten op de MRB constant gehouden op € 342 mln. Reden hiervoor is de discussie rond het provinciaal belastinggebied en het advies wat de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) heeft gegeven over de derving van de opcenten door de vrijstelling van elektrische auto’s. Uitgangspunt voor de Raad is dat zonder nadrukkelijke politiek-bestuurlijke weging het in de rede ligt dat het Rijk de provincies compenseert voor de gederfde inkomsten.
Gezien dit advies wordt er in de kadernota vanuit gegaan dat een daling van de belastinggrondslag voor de opcenten MRB (of een alternatieve provinciale belasting) vanaf 2024 niet meer zal plaatsvinden.
Reserves
De stortingen en onttrekkingen aan de reserves dienen gebaseerd te zijn op de begrote stortingen en onttrekkingen. In de financiële verordening 2021 is in artikel 4.8 geregeld dat Provinciale Staten jaarlijks in de kadernota bestemmingsreserves kunnen aanwijzen waarop mutaties per ultimo jaar kunnen plaatsvinden afhankelijk van de realisatie van lasten en baten voor het bijbehorende onderwerp. Voor het verslagjaar 2021 is bij VJN 2021 bepaald voor welke reserves mutaties per ultimo jaar zijn toegestaan. Dit zijn: Groene ambities, Beheerplan natura 2000/pas, UPG 40, Ontwikkelopgave natuur, Natuurnetwerk Nederland, IODS, Egalisatiereserve exploitatieprojecten PZI, Bereikbaarheid, Mobiliteit, Egalisatiereserve beheer en onderhoud, Nazorg stortplaatsen.
Subsidies
Lastneming subsidies. De Commissie BBV heeft op 15 mei 2020 nadere richting gegeven aan de notitie "Verantwoording van subsidies" uit januari 2019 met betrekking tot lastneming van subsidies. Kern is dat Provinciale Staten een grensbedrag mogen stellen voor meerjarige subsidies. Voor meerjarige subsidies onder de grens moeten de lasten in één keer genomen worden in het jaar waarin de subsidieactiviteiten starten. Voor subsidies boven de grens dienen (zoals bij de provincie Zuid Holland tot nu toe voor alle subsidies > € 25.000 gebruikelijk) de lasten toebedeeld te worden aan de jaren waarop zij, naar verwachting, betrekking hebben. Voor de lasten boven de grens gelden zwaardere administratieve eisen. Doel van de BBV aanpassing en het grensbedrag is om naar meer uniforme verantwoording te komen tussen provincies en gemeenten, de administratieve lasten te beperken en beter aan te sluiten bij het baten- en lastenstelsel (dat laatste was bij de provincie Zuid Holland al het geval). Bij voorjaarsnota 2021 heeft Provinciale Staten besloten om vanaf 1-1-2021 een grensbedrag van € 250.000 te hanteren voor meerjarige subsidies. Bij dit grensbedrag worden de administratieve lasten niet significant verhoogd terwijl het baten- en lastenstelsel voldoende wordt gevolgd. Gevolg van bovenstaande wijziging en het te stellen grensbedrag is dat, zodra daar zicht op is, budgetten die nu in de toekomstige jaren geprognosticeerd zijn om subsidielasten mee te dekken naar voren worden gehaald. De wijziging heeft dus geen impact op de mogelijkheid om subsidies te verstrekken maar alleen op het moment dat de lasten genomen worden.